ⲚⲒⲢⲰⳘⲈⲞⲤ 9
1 ⲁ̅ ⳿ⲑⲙⲏⲓ ⲡⲉϯϫⲱ ⳿ⲙⲙⲟⲥ ϧⲉⲛ Ⲡⲭ̅ⲥ̅ ⳿ⲛϯ ϫⲉⲙⲉⲑⲛⲟⲩϫ ⲁⲛ ⲉⲥⲉⲣⲙⲉⲑⲣⲉ ⳿ⲉⲣⲟⲓ ⲛⲉⲙⲏⲓ ⳿ⲛϫⲉ ⲧⲁⲥⲩⲛⲏⲇⲉⲥⲓⲥ ϧⲉⲛ ⲟⲩⲡ͞ⲛⲁ̅ ⲉϥⲟⲩⲁⲃ.
Ik zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn geweten mij mede getuigenis gevende door den Heiligen Geest),
Dat het mij een grote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is.
Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn naar het vlees;
4 ⲇ̅ ⲉⲧⲉ ⳿ⲛ⳿ⲓⲥⲣⲁⲏⲗⲓⲧⲏⲥ ⲛⲉ ⲛⲏⲉⲧⲉ ⲑⲱⲟⲩ ⲧⲉ ϯⲙⲉⲧϣⲏⲣⲓ ⲛⲉⲙ ⲡⲓⲱⲟⲩ ⲛⲉⲙ ⲛⲓⲇⲓ⳿ⲁⲑⲏⲕⲏ ⲛⲉⲙ ⲡⲓⲥⲉⲙⲛⲉ ⲛⲟⲙⲟⲥ ⲛⲉⲙ ⲡⲓϣⲉⲙϣⲓ ⲛⲉⲙ ⲛⲓⲱϣ.
Welke Israelieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloftenissen;
5 ⲉ̅ ⲛⲏⲉⲧⲉ ⳿ⲛⲟⲩⲟⲩ ⲛⲉ ⲛⲓⲓⲟϯ ⲟⲩⲟϩ ⳿ⲛⲑⲱⲟⲩ ⲟⲛ ⲁ Ⲡⲭ̅ⲥ̅ ⳿ⲓ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ⳿ⲛϧⲏⲧⲟⲩ ⲕⲁⲧⲁ ⲥⲁⲣⲝ ⲫⲏⲉⲧⲭⲏ ϩⲓϫⲉⲛ ⲟⲩⲟⲛ ⲛⲓⲃⲉⲛ ⲫϯ ⲉⲧ⳿ⲥⲙⲁⲣⲱⲟⲩⲧ ϣⲁ ⲉⲛⲉϩ ⲁⲙⲏⲛ. (aiōn g165)
Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid. Amen. (aiōn g165)
6 ⲋ̅ ⲡⲁⲓⲣⲏϯ ⲇⲉ ⳿ⲙⲡⲉ ⲡⲓⲥⲁϫⲓ ⳿ⲛⲧⲉ ⲫϯ ϩⲉⲓ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ⲟⲩ ⲅⲁⲣ ⲟⲩⲟⲛ ⲛⲓⲃⲉⲛ ⲁⲛ ⲉⲧⲉ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ⳿ⲡⲓⲥ̅ⲗ̅ ⲛⲁⲓ ⲛⲉ ⳿ⲡⲓⲥ̅ⲗ̅.
Doch ik zeg dit niet, alsof het woord Gods ware uitgevallen; want die zijn niet allen Israel, die uit Israel zijn.
Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: In Izaak zal u het zaad genoemd worden.
8 ⲏ̅ ⲉⲧⲉ ⲫⲁⲓ ⲡⲉ ϫⲉ ⲛⲓϣⲏⲣⲓ ⳿ⲛⲧⲉ ⳿ⲧⲥⲁⲣⲝ ⲁⲛ ⲛⲁⲓ ⲛⲉ ⲛⲓϣⲏⲣⲓ ⳿ⲛⲧⲉ ⲫϯ ⲁⲗⲗⲁ ⲛⲓϣⲏⲣⲓ ⳿ⲛⲧⲉ ⲡⲓⲱϣ ⲉⲧⲟⲩⲛⲁⲟⲡⲟⲩ ⲉⲩ⳿ϫⲣⲟϫ.
Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.
Want dit is het woord der beloftenis: Omtrent dezen tijd zal Ik komen, en Sara zal een zoon hebben.
En niet alleenlijk deze, maar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit een bevrucht was, namelijk Izaak, onzen Vader.
11 ⲓ̅ⲁ̅ ⲉⲙⲡⲁⲛⲧⲟⲩⲙⲁⲥⲟⲩ ⲅⲁⲣ ⲟⲩⲇⲉ ⳿ⲙⲡⲁⲧⲟⲩ⳿ⲓⲣⲓ ⳿ⲛⲟⲩϩⲱⲃ ⳿ⲉⲛⲁⲛⲉϥ ⲓⲉ ⲉϥϩⲱⲟⲩ ϩⲓⲛⲁ ϯⲙⲉⲧⲥⲱⲧⲡ ⲉⲧⲁ ⲫϯ ⲑⲁϣⲥ ⲓⲥϫⲉⲛ ϣⲟⲣⲡ ⳿ⲛⲧⲉⲥϣⲱⲡⲓ ⲉⲥ⳿ⲥⲙⲟⲛⲧ.
Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende;
12 ⲓ̅ⲃ̅ ⳿ⲉⲛⲟⲩ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ϩⲁⲛ⳿ϩⲃⲏⲟⲩ⳿ⲓ ⲁⲛ ⲧⲉ ⲁⲗⲗⲁ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ⲡⲉⲧⲑⲱϩⲉⲙ ⲁⲩϫⲟⲥ ⲛⲁⲥ ϫⲉ ⲉⲣⲉ ⲡⲓⲛⲓϣϯ ⲉⲣⲃⲱⲕ ⳿ⲙⲡⲓⲕⲟⲩϫⲓ.
Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen.
Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.
Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.
15 ⲓ̅ⲉ̅ ⳿ϥϫⲱ ⲅⲁⲣ ⳿ⲙⲙⲟⲥ ⳿ⲙⲙⲱ⳿ⲩⲥⲏⲥ ϫⲉ ϯ ⲛⲁⲛⲁⲓ ⳿ⲙⲫⲏ ⳿ⲉϯⲛⲁⲛⲁⲓ ⲛⲁϥ ⲟⲩⲟϩ ϯⲛⲁϣⲉⲛϩⲏ ⲧ ϧⲁ ⲫⲏ ⳿ⲉϯⲛⲁϣⲉⲛϩⲏⲧ ϧⲁⲣⲟϥ.
Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben.
Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.
17 ⲓ̅ⲍ̅ ⳿ⲥϫⲱ ⲅⲁⲣ ⳿ⲙⲙⲟⲥ ⳿ⲛϫⲉ ϯ⳿ⲅⲣⲁⲫⲏ ⳿ⲙⲫⲁⲣⲁⲱ ϫⲉ ⲉⲑⲃⲉ ⲫⲁⲓ ⲁⲓⲧⲟⲩⲛⲟⲥⲕ ϩⲓⲛⲁ ⳿ⲛⲧⲁⲟⲩⲱⲛϩ ⳿ⲛⲧⲁϫⲟⲙ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ⳿ⲛ⳿ϧⲣⲏⲓ ⳿ⲛϧⲏⲧⲕ ⲟⲩⲟϩ ⳿ⲛⲥⲉⲫ⳿ⲓⲣⲓ ⳿ⲉⲡⲁⲣⲁⲛ ϩⲓϫⲉⲛ ⳿ⲡⲕⲁϩⲓ ⲧⲏⲣϥ.
Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde.
Zo ontfermt Hij Zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil.
Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
20 ⲕ̅ ⲙⲉⲛⲟⲩⲛⲅⲉ ⲱ ⳿ⲫⲣⲱⲙⲓ ⳿ⲛⲑⲟⲕ ⲛⲓⲙ ⳿ⲛⲑⲟⲕ ⲫⲏⲉⲧⲉⲣⲟⲩⲱ ⳿ⲉϧⲟⲩⲛ ⳿ⲉ⳿ϩⲣⲉⲛ ⲫϯ ⲙⲏ ⳿ⲉⲣⲉϣ ⲡⲓⲙⲟⲛⲕ ϫⲟⲥ ⳿ⲙⲫⲏⲉⲧⲁϥⲙⲟⲛⲕϥ ϫⲉ ⲉⲑⲃⲉⲟⲩ ⲁⲕⲑⲁⲙⲓⲟⲓ ⳿ⲙⲡⲁⲓⲣⲏϯ.
Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
21 ⲕ̅ⲁ̅ ϣⲁⲛ ⳿ⲙⲙⲟⲛ ⳿ⲛⲧⲉ ⲡⲓⲕⲉⲣⲁⲙⲉⲩⲥ ⳿ⲙ⳿ⲡⲉⲣϣⲓϣⲓ ⳿ⲙⲡⲉϥ⳿ⲟⲙⲓ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ⲡⲁⲓⲟⲩⲱϣⲉⲙ ⲣⲱ ⳿ⲉⲑⲁⲙⲓⲟ ⳿ⲛⲟⲩ⳿ⲥⲕⲉⲩⲟⲥ ⲟⲩⲁⲓ ⲙⲉⲛ ⳿ⲉ⳿ⲡⲧⲁⲓⲟ ⲕⲉⲟⲩⲁⲓ ⲇⲉ ⲉⲩϣⲱϣ.
Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken, het ene vat ter ere, en het andere ter onere?
22 ⲕ̅ⲃ̅ ⲓⲥϫⲉ ⲇⲉ ⲁϥⲟⲩⲱϣ ⳿ⲛϫⲉ ⲫϯ ⲉϥⲟⲩⲱⲛϩ ⳿ⲙⲡⲉϥϫⲱⲛⲧ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ⲟⲩⲟϩ ⳿ⲉⲧⲁⲙⲟⲛ ⳿ⲉⲧⲉϥϫⲟⲙ ⲁϥ⳿ⲓⲛⲓ ϧⲉⲛ ⲟⲩⲛⲓϣϯ ⳿ⲙⲙⲉⲧⲣⲉϥⲱⲟⲩ ⳿ⲛϩⲏⲧ ⳿ⲛϩⲁⲛ⳿ⲥⲕⲉⲩⲟⲥ ⳿ⲛⲧⲉ ⳿ⲡϫⲱⲛⲧ ⲉⲩⲥⲉⲃⲧⲱⲧ ⳿ⲉ⳿ⲡⲧⲁⲕⲟ.
En of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid;
23 ⲕ̅ⲅ̅ ϩⲓⲛⲁ ⳿ⲛⲧⲉϥⲟⲩⲱⲛϩ ⳿ⲛϯⲙⲉⲧⲣⲁⲙⲁ⳿ⲟ ⳿ⲛⲧⲉ ⲡⲉϥⲱⲟⲩ ⳿ⲉ⳿ϩⲣⲏⲓ ⳿ⲉϫⲉⲛ ϩⲁⲛ⳿ⲥⲕⲉⲩⲟⲥ ⳿ⲛⲛⲁⲓ ⲉⲧⲉ ⲛⲏ ⲛⲉ ⲉⲧⲁϥⲉⲣϣⲟⲣⲡ ⳿ⲛⲥⲉⲃⲧⲱⲧⲟⲩ ⲉⲩⲱⲟⲩ.
En opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid?
Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
25 ⲕ̅ⲉ̅ ⳿ⲙ⳿ⲫⲣⲏϯ ⲟⲛ ⳿ⲉⲧⲉϥϫⲱ ⳿ⲙⲙⲟⲥ ⳿ⲛⲱⲥⲓⲉ ϫⲉ ϯⲛⲁⲙⲟⲩϯ ⳿ⲉⲫⲏⲉⲧⲉ ⲡⲁⲗⲁⲟⲥ ⲁⲛ ⲡⲉ ϫⲉ ⲡⲁⲗⲁⲟⲥ ⲟⲩⲟϩ ⲑⲏ ⲉⲧⲉ ⳿ⲙⲡⲟⲩⲙⲉⲛⲣⲓⲧⲥ ϫⲉ ⲁⲩⲙⲉⲛⲣⲓⲧⲥ.
Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde.
26 ⲕ̅ⲋ̅ ⲟⲩⲟϩ ⲉⲥ⳿ⲉϣⲱⲡⲓ ϧⲉⲛ ⲡⲓⲙⲁ ⲉⲧⲁⲩϫⲟⲥ ⲛⲱⲟⲩ ⳿ⲙⲙⲟϥ ϫⲉ ⳿ⲛⲑⲱⲧⲉⲛ ⲡⲁⲗⲁⲟⲥ ⲁⲛ ⳿ⲙⲡⲓⲙⲁ ⳿ⲉⲧⲉ⳿ⲙⲙⲁⲩ ⲉⲩ⳿ⲉⲙⲟⲩϯ ⳿ⲉⲣⲱⲟⲩ ϫⲉ ⲛⲉⲛϣⲏ ⲣⲓ ⳿ⲙⲫϯ ⲉⲧⲟⲛϧ.
En het zal zijn, in de plaats, waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.
27 ⲕ̅ⲍ̅ ⲏⲥⲁ⳿ⲏⲁⲥ ⲇⲉ ⲉϥⲱϣ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ⳿ⲉϫⲉⲛ ⳿ⲡⲓⲥ̅ⲗ̅ ϫⲉ ⲉϣⲱⲡ ⲉⲣⲉ ⳿ⲧⲏⲡⲓ ⳿ⲛⲧⲉ ⲛⲉⲛϣⲏⲣⲓ ⳿ⲙ⳿ⲡⲓⲥ̅ⲗ̅ ⲉⲥⲟⲓ ⳿ⲙ⳿ⲫⲣⲏϯ ⳿ⲙⲡⲓϣⲱ ⳿ⲛⲧⲉ ⳿ⲫⲓⲟⲙ ⳿ⲡⲥⲱϫⲡ ⲉϥ⳿ⲉⲛⲟϩⲉⲙ.
En Jesaja roept over Israel: Al ware het getal der kinderen Israels gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden.
Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.
29 ⲕ̅ⲑ̅ ⲟⲩⲟϩ ⲕⲁⲧⲁ⳿ⲫⲣⲏϯ ⲟⲛ ⲉⲧⲁϥϫⲟⲥ ⳿ⲛϫⲉ ⲏⲥⲁ⳿ⲏⲁⲥ ϫⲉ ⲉⲛⲉ⳿ⲙⲡⲉ Ⲡ⳪ ⲥⲁⲃⲁⲱⲑ ⲥⲱϫⲡ ⳿ⲛⲟⲩ⳿ϫⲣⲟϫ ⲛⲁⲛ ⲛⲁⲛⲛⲁⲉⲣ ⳿ⲙ⳿ⲫⲣⲏϯ ⳿ⲛⲥⲟⲇⲟⲙⲁ ⲡⲉ ⲟⲩⲟϩ ⲛⲁⲛⲛⲁ⳿ⲓⲛⲓ ⳿ⲛⲅⲟⲙⲟⲣⲣⲁ.
En gelijk Jesaja te voren gezegd heeft: Indien de Heere Sebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sodom geworden, en Gomorra gelijk gemaakt geweest.
30 ⲗ̅ ⲟⲩ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲉⲛⲛⲁϫⲟϥ ϫⲉ ⲛⲓⲉⲑⲛⲟⲥ ⲉⲧⲉ ⳿ⲙⲡⲟⲩϭⲟϫⲓ ⳿ⲛⲥⲁ ϯⲙⲉⲑⲙⲏⲓ ⲁⲩⲧⲁϩⲉ ϯⲙⲉⲑⲙⲏ ⲓ ϯⲙⲉⲑⲙⲏⲓ ⲇⲉ ϯ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ⳿ⲫⲛⲁϩϯ.
Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die uit het geloof is.
Maar Israel, die de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen.
32 ⲗ̅ⲃ̅ ⲉⲑⲃⲉⲟⲩ ϫⲉ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ⳿ⲫⲛⲁϩϯ ⲁⲛ ⲡⲉ ⲁⲗⲗⲁ ϩⲱⲥ ⳿ⲉⲃⲟⲗ ϧⲉⲛ ϩⲁⲛ⳿ϩⲃⲏⲟⲩ⳿Ⲓ ⲁⲩϭⲓϭⲣⲟⲡ ⳿ⲉⲡⲓⲱⲛⲓ ⳿ⲛϭⲣⲟⲡ ⲕⲁⲧⲁ⳿ⲫⲣⲏϯ ⲉⲧ⳿ⲥϧⲏⲟⲩⲧ.
Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots;
33 ⲗ̅ⲅ̅ ϫⲉ ϩⲏⲡⲡⲉ ϯⲛⲁⲭⲱ ϧⲉⲛ ⲥⲓⲱⲛ ⳿ⲛⲟⲩⲱⲛⲓ ⳿ⲛϭⲣⲟⲡ ⲛⲉⲙ ⲟⲩⲡⲉⲧⲣⲁ ⳿ⲛ⳿ⲥⲕⲁⲛⲇⲁⲗⲟⲛ ⲟⲩⲟϩ ⲫⲏⲉⲑⲛⲁϩϯ ⳿ⲉⲣⲟϥ ⳿ⲛⲛⲉϥϭⲓϣⲓⲡⲓ
Gelijk geschreven is: Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
